Handen diep in de zakken, het hoofd een beetje naar beneden, loop ik voorzichtig door de sneeuw. Het is de tweede winterdag van het jaar en het geklets over rayonhoofden die vergaderen, de kans dat het doorgaat, duikt weer overal op. Beelden op de televisie van jaren geleden, dat waren nog eens winters, dwarrelen als sneeuwvlokken over ons heen. T' is niks voor mij. De overbuurman die zegt dat ik aan het eind van de week kan schaatsen, krijgt geen gelijk. Ik heb nog nooit kunnen schaatsen en ook aan het eind van de week niet. Geef mij maar de zomer.
Kort geleden ging ik naar de vakantiebeurs in Hardenberg. Samen met duizenden anderen. Heerlijk het kamperen weer proeven en me verheugen op de rust van een kleine camping, en dat alles onder het genot van een lawaaierig dweilorkest. Tas mee voor de gulle gaven van de campingeigenaar. Straks, thuis nagenieten met de folders. Kom maar op zomer.
In mijn ooghoek zie ik een paar kinderen een sneeuwbal kneden. Ze fluisteren met elkaar en kijken naar mij. Mijn meest chagrijnige blik zorgt ervoor dat ze een andere kant op gooien. Een oudere man is doelwit en schaterend gooien de kinderen, terwijl het slachtoffer bukt en gauw een sneeuwbal maakt om terug te gooien. Zal ik mee doen? Plezier hebben met elkaar, welk weer het ook is?