Meningen gepeild over herstel lanen Landgoed Het Laar

OMMEN - Moet elke boom die op landgoed Het Laar is omgewaaid vervangen worden door een nieuwe boom, of is het beter de hele bomenlaan te vervangen met nieuwe jonge bomen. Met deze vraag zit de gemeente Ommen, als eigenaar van landgoed Het Laar.

Niet alle bomen hebben een eeuwig leven. Ook die in het Laarbos niet. Verschillende monumentale bomen zijn in de loop van de jaren omgewaaid of hebben het door ziekte begeven, zonder dat ze zijn vervangen. Gevolg is aftakeling van het lanenstelsel wat juist zo kenmerkend is voor het Laar. Hierbij gaat het met name om de eiken en beuken die zich aan weerszijden van de lanen en de grachten bevinden. Sommige lanen zijn in het jaar 1850 aangeplant en hebben inmiddels een respectabele leeftijd bereikt. Door het ontstaan van openingen in de lanen dreigt het laaneffect verloren te gaan.

Discussie opgang brengen

Onder leiding van Ben Bakkenes, projectleider groen in dienst van de gemeente, vond deze week een bijeenkomst plaats op het landgoed voor belangstellenden. Daarbij werd gewezen op oplossingen en mogelijkheden om het lanenstelsel weer terug te brengen. “We willen een discussie op gang brengen om erachter te komen wat er leeft onder de bevolking van Ommen”, aldus Bakkenes. “Wel of niets doen of gedeeltelijk. Of helemaal lanen verjongen met andere boomsoorten vanwege de klimaatsverandering. Het gaat om het behoud van het landgoed, flora en fauna, bossen en bomen”.

Rijksmonument

Landgoed Het Laar is in totaliteit een Rijksmonument. Het is met name ook een wandelbos. Meest in het oog springend is Huize Het Laar. Nadat de Havezate en het latere ‘Huize ‘t Laar’ in verschillende handen is geweest kwam het landgoed met verdere omgeving in 1932 in het bezit van de gemeente Ommen. Het landgoed met het witte gebouw, pauwenhuis en koetshuis bestaat verder uit een park, bos, ijskelder en een hertenkamp. Midden 1700 werd het huis verbouwd tot een gebouw in Franse stijl en een imposant park aangelegd met een lange oprijlaan.

  • Bron: Harry Woertink