Ommen parmantig bruisend Hanzestadje,
kruipt langzaam naar de winter toe.
De Bissingh rust op een stoffig plankje.
De Vecht is leeggeplukt, bootjes weggerukt,
zelfs de sleurhut op twee wielen is
uit het zicht, in het niets verdwenen.
De herfst regeert, het duurt niet lang,
of Ommen strekt de benen,
en valt in diepe winterslaap.
Maar zijn de eerste voorjaarsstralen
weer ontwaard, opnieuw verschenen,
gaan de luiken los, en met een laatste gaap
duikt Ommen uit het warme winterhol,
en speelt met verve, weer de gastheerrol
Jannes K